Toen de Boeddha een haas was

Zelfs als de goedhartige geboren wordt als een dier neigt hij zo veel als hij kan naar gastvrijheid en vrijgevigheid. Wat voor excuus heeft een mens dan om niet gastvrij of vrijgevig te zijn?

In één van zijn vele incarnaties werd de Bodhisattva, zoals de Boeddha wordt genoemd in zijn incarnaties, geboren als een haas in een prachtig maar ver afgelegen bos. Zelfs als haas was elk woord en elke actie van de Bodhisattva puur goedheid. Zo zelfs dat de dieren die normaal gesproken vijandig tegen elkaar zouden zijn vriendelijk met elkaar omgingen en zich opstelden als zijn discipelen.

Met drie van deze dieren ging de Bodhisattva erg nauw om: een otter, een jakhals en een aap. Zij leefden met z’n vieren samen als vrienden. Geheel tegen de natuur van dieren in toonden zij medeleven voor anderen, hadden hun verlangens onder controle en leefden een onschuldig leven in harmonie met de natuur. Zelfs voor de goden was dit erg wonderlijk en de faam van de vier vrienden bereikte zodoende zelfs de hemel.

Op een avond kwamen de vrienden samen om naar de leringen van de Bodhisattva te luisteren. Terwijl zij bij de grote leraar zaten sprak hij over de plichten van gastvrijheid en vrijgevigheid. Over het altijd opgeven van het eigenbelang voor dat van de ander en over het altijd kiezen van het juiste pad. Toen hij was uitgesproken ging ieder van hen naar zijn eigen slaapplek. De Bodhisattva dacht echter nog lang na over zijn eigen woorden. Want wat als er een gast zou komen? Wat moest hij die gast dan aanbieden? De andere hadden allemaal wel iets dat zij konden bieden. Maar hijzelf bevond zich wat dat betreft in een jammerlijke positie. Hij kon een gast toch onmogelijk het gras dat hij zelf knaagde aanbieden! Een gast die eigenlijk een bron van vreugde zou moeten zijn werd zo een bron van benauwdheid voor hem. Hij voelde zich hulpeloos. Wat had hij nou dat hij kon opgeven behalve zijn eigen lichaam? Op dit punt bleven de gedachte van de Bodhisattva steken. Natuurlijk, hij had alles wat een gast nodig zou hebben altijd voorhanden; namelijk zijn eigen lichaam! De Bodhisattva was erg blij met deze conclusie en met deze vooruitgang in zijn denken en zijn wezen.

Dit voornemen van de Bodhisattva toonde de goden zijn goedheid en kracht. Onderling spraken ze er dan ook in verwondering over. Toen Sakra, de oppergod, dit hoorde was hij zo verbaasd dat hij wel eens wilde weten wat dit voor wezen was en bedacht hij een plan om de Bodhisattva te testen. Vermomd als een reizende monnik ging hij naar het bos waar de vier vrienden woonden. Hij deed net alsof hij verdwaald was en schreeuwde hulpeloos en verward: ‘Help! Ik ben verdwaald en ben mijn reisgenoten kwijtgeraakt. Wil iemand mij alsjeblieft helpen! Ik ben zo zwak en moe. Ik heb dagen niets gegeten en verga van de honger! Help mij!’

De vier vrienden, die de noodkreet hoorden, waren diep geraakt en renden snel naar de verdwaalde reiziger toe. Toen zij zijn uitgeputte en verwarde gezicht zagen troosten ze hem. ‘Wees maar niet bang omdat u verdwaald bent. In ons gezelschap zult u zich voelen alsof u bij vrienden bent. Wees vanavond alstublieft onze gast. Morgen zullen we u de weg wijzen uit het bos.’

De otter rende snel weer weg en kwam terug met een vis. Terwijl hij die aan de reiziger aanbood legde hij uit: ‘Ik vond deze vis op het droge. Die lag daar alsof hij van uitputting in slaap was gevallen. Wellicht heeft een visser deze laten liggen.’ Ook de jakhals pakte snel het voedsel dat hij nog had. ‘Ik biedt u graag deze kom melk aan die ik pas vond. Waarschijnlijk door iemand achtergelaten. Neem het alstublieft en maak dit bos tot uw thuis.’ En de aap bood vervolgens een rijpe mango aan. ‘Rijpe vruchten, schaduw en goed gezelschap heb ik u te bieden. Ik hoop dat u ervan geniet en de nacht bij ons wilt doorbrengen om te rustten.’

De reiziger at wat en rustte een beetje. Sakra zag echter wat er in het hoofd van de Bodhisattva omging en veinsde dat hij nog steeds crepeerde van de honger. ‘Als ik morgen verder moet reizen zal ik meer voedsel nodig hebben om mijn lichaam kracht te geven.’

Hierop kwam de haas naar voren. ‘Een haas die in het bos is opgegroeid heeft geen bonen of rijst te bieden’, zei hij.

‘Ik bezit niets anders dan mijn lichaam. Accepteer mijn gehele bezit alstublieft als een geschenk. Bereid mijn lichaam boven het vuur en eet het op. Dat zal u kracht geven.’

De reiziger antwoorde hierop: ‘Hoe kan ik als monnik ooit een ander wezen doden?  Laat staan iemand als jou, die mij zo veel gastvrijheid heeft geboden? Liever geniet ik van uw gastvrijheid en kom ik van de honger om.’ De haas zei: ‘Laat me u dan toch gezelschap houden heer. Wellicht dat ik op andere wijze mezelf het plezier kan geven u te dienen.’

Sakra wakkerde daarop het vuur hoger op. Tongen van vuur laaiden knisperend op tot er uiteindelijk rood gloeiende kolen ontstonden. De haas zag dit en aarzelde geen moment. ‘Op deze wijze kan ik mezelf het genot geven u te dienen, waarde heer’,  zei hij. ‘U moet weten dat geven een plicht is en mijn hart niet anders kan dan geven. Ik vertrouw er op dat u mijn gift zult aannemen.’ De Bodhisattva de goedhartige keek naar het vuur als een bedelaar naar een berg diamanten en wierp zich in extase op de gloeiende kolen als geschenk voor de uitgeputte en hongerige reiziger.

Sakra was vervuld van verbazing om dit ultieme geschenk. Hij nam zijn vorm als oppergod weer aan, pakte de haas op en hief deze op naar de goden. ‘Zie hier, jullie goden! Verheug je over de uitzonderlijkheid van dit grote wezen. Onzelfzuchtig offerde hij zichzelf op uit gastvrijheid voor een vreemdeling.’

Sakra wilde de haas op één of andere wijze eren en liet allereerst een schildering van de haas boven de ingang van zijn hemelse paleis maken.

Omdat hij vond dat deze daad voor eeuwig en over heel de wereld herinnerd moest worden liet hij tevens een gelijkenis van de haas op de maan schilderen. De maan zou vanaf nu voor altijd door de gastvrijheid en vrijgevigheid van de haas getekend zijn.

De volgende keer als je, bij volle maan buiten bent, kijk dan naar de maan.
Zoek de haas en herinner de gastvrijheid en vrijgevigheid van de Boeddha.

Meer lezen? Lees dan de Jatakamala (34 verhalen over de Boeddha in zijn verschillende incarnaties).