Overdenkingen in het wild

Ieder jaar onderneem ik een reis die me zowel uitdaging biedt als verdieping geeft. Zo ben ik een aantal keer naar Ierland geweest om de Keltische spiritualiteit te verkennen, te mediteren en te genieten van de natuur en naar Noorwegen om simpelweg in de natuur te ‘zijn’. De reis waar ik hier over verhaal voerde me naar de Schotse hooglanden voor lichamelijke uitdaging en spirituele verdieping.

Mijn doel was een week leven met zo min mogelijk en zonder enig contact met mensen. Zonder telefoon of horloge, maar alleen met mezelf, één boek en mijn dagboek, midden in de natuur van het berggebied.

De lichamelijke uitdaging hoefde ik me geen zorgen over te maken, die was er zoals ik vooraf gepland had. Vanaf het ieniemienie dorpje waar ik startte naar de plek waar ik m’n bivak wilde opslaan moest ik een flinke bergkam over van zo’n 1.000 meter hoog. Kijkend naar de kam die ik wilde oversteken sprak ik mezelf nog even grondig toe: ‘Denk er aan Nataniël het is hoger dan je denkt, het is steiler dan je denkt en het waait boven veel harder dan je denkt!’ Ik luisterde wel naar mezelf, maar het komt pas echt aan als het zover is. Halverwege ontdekte ik ineens, terwijl ik achterom keek: ‘Shit! Dit is wel erg steil.’ En: ‘O ja, ik houd niet zo van hoogtes.’ Ik deelde de resterende klim automatisch in in kleine stukjes. ‘Eerst maar eens naar die grote steen en dan zien we wel weer verder.’ Een aantal keer verstopte ik me dan even achter zo’n grote steen voor de wind en de hagel om mijn angst weer onder controle te krijgen en weer door te gaan naar een volgend ijkpunt. Tot vlak onder de top waar ik overheen wilde. Het mooie en tegelijk meest beangstigende van bergen is dat je nooit weet wat er aan de andere kant van de rand zit die je kunt zien. Vlak onder de top bevloog me vooral die angst en was ik het mooie even kwijt. Met mijn bepakking en de felste wind die ik ooit heb meegemaakt vond ik de laatste 10 steile meters simpelweg eng. Ik besloot mijn bepakking achter te laten en eerst zelf over de kam te gaan, te oriënteren en dan weer terug te komen. Op handen en knieën de laatste 10 meter omhoog en over de kam gekropen waar ik niet eens rechtop kon blijven staan van de wind en de hagel. De afdaling zag er gelukkig goed uit en net over het hoogste punt heen was de wind een heel stuk minder fel. Snel terug voor m’n bepakking dus. Eenmaal goed en wel over de kam heb ik flink geschreeuwd van de adrenaline rush.

Vervolgens op naar een geschikte bivakplaats. Voor een geschikt bivak had ik bovenal bomen nodig. Vooral nu midden in  de dooi was de berg één grote spons die vol water zat. Ik had een vaste grond nodig om te slapen en hout voor een vuur. Maar zover als ik kon kijken zag ik bergen en nog nergens de boomgrens. Afdalen dus en lopen tot ik de boomgrens zou tegenkomen. Van de kaart in mijn hoofd wist ik dat er ten noordoosten van mij een naaldbos was. Het koste me nog eens drie uur afdalen, klimmen en klauteren om de boomgrens te bereiken. Daar zocht ik snel een geschikte plek gezocht en bouwde mijn bivak op: een tarp voor een slaapplek en een vuur voor eten. Na een dag van tien uur klimmen en dalen was ik vooral toe aan voedsel en mijn slaapzak. In mijn dagboek noteer ik die dag woorden als: hoog, zwaar, moe, nat, hagel, angst, mooi (ca. 200 herten), honger en dicht bij moeder-aarde.

De volgende dag begon mijn spirituele zoektocht. Wat ik moest verwachten wist ik niet precies. Wat ik zocht wist ik wel ongeveer. De afgelopen weken was ik vooral onder de indruk geweest van de documentaire ‘Down to earth’ waar een vriend me mee naartoe had genomen. In deze documentaire gaat een gezin op zoek naar de wijsheden van de ‘keepers of the earth’, de stamhoofden, medicijnmannen en goeroes die heel anders leven dan dat onze consumptiemaatschappij voorschrijft. Vooral de eenvoud, het respect en de éénheid met de natuur spraken me erg aan en dat wilde ik ook graag ervaren. Maar nu ik de dag na mijn klim in de stilte zat was ik vooral onder de indruk van de hardheid van moeder-aarde en de angst die me dat inboezemde. Een misstap op deze hoogte kon slecht aflopen. De wind blies met haar hagel alsof de berg me daar niet wilde hebben.

Ik begon mijn spirituele zoektocht in het ene boek dat ik meehad: ‘The king of the dark chamber’ van Tagore. In dit verhaal gaat koningin Sudarshana op zoek naar haar koning. Na een beangstigende confrontatie met de koning zegt zij:

Zwart, zwart. O, u bent zwart als de eeuwigdurende nacht! Ik keek maar een kort ogenblik naar u. Ik ben te bang om er zelfs maar aan te denken. Zwart als de dreigende storm, zwart als een kust-loze zee met de rode gloed van de zonsondergang op de onstuimige golven! Ik kan niet in uw nabijheid blijven. Ik moet van u wegvluchten. Eenheid met u kan niet mogelijk zijn!

Tagore in ‘De koning van de donkere kamer’

Sudarshana is wel klaar met de koning en vlucht weg uit het kasteel. Ook ik was wel klaar met moeder-aarde. Ik kan mijn angsten overwinnen, maar niet die bergen. Eenheid met deze natuur, met deze schepping kan ik misschien niet. Als God de oermoeder dit geschapen heeft kan ik daar blijkbaar niet één mee zijn.

Maar ik was hier nu en wilde niet vluchten naar het dichtstbijzijnde B&B, ik wilde langer kijken. Ik liet de indruk van de berg langzaam zakken en kwam meer tot rust. Die dag las ik een gedicht, dat een vriendin me had meegegeven:

Pelgrim
Als je van eenzaamheid houdt,
Als je de ster wilt zijn van deze weg,
Samen met de grootsheid van het landschap
En tegen het barre van de kilte en de hitte,
Als je wilt dat de avondschemering 
Je meesleept naar zijn diepe stiltes
En dat de ochtenden het aanbreken van de dageraad 
jouw ziel beroert ...

Dan is dit je weg!

Dit was wat ik wilde. Ik wilde samen met de grootsheid van deze ruige natuur luisteren naar de diepste stilten en door het zwarte donker van de nacht heen, de zon de dagenraad zien kleuren. Dan was dit dus mijn pad. Dan hoorde het beklimmen van de berg, de angst en het gevoel dat de natuur me daar niet wilde hebben er bij. Dit gaf me de rust die ik gezocht had en nodig had.

De dagen die volgden las ik verder in mijn boek, schreef ik verder in mijn dagboek en mediteerde ik bij het vuur en de bij de beek die langs mijn bivak liep. Om mij heen was alleen natuur, geen enkel spoor van mensen, geen paden, geen elektriciteitsmasten, geen geluiden behalve de geluiden die moeder-aarde zelf maakt. Langzaamaan zakte deze stilte in mijn lijf en drong verder door in mijn denken.

Tot ik op een gegeven moment dacht dat ik iemand hoorde zingen. Ieder ogenblik verwachte ik iemand om de bosrand te zien verschijnen. Ik luisterde wat aandachtiger en hoorde alleen de beek zingen, de wind fluiten en de melodie die moeder-aarde maakte. Niemand anders kon dit daar horen, niemand anders kon dit daar zingen. Er was niemand anders zover als ik kon kijken. Alleen ik luisterde daar en moeder-aarde zong nu alleen voor mij. Ik herinnerde me de woorden die Franciscus van Assisi schrijft in zijn Zonnelied en begreep deze ineens een stukje beter.

Geprezen zijt Gij, Heer, met al uwe schepselen,
en heel bijzonder vrouwe zuster Zon,
die ons de dag geeft, en die ons verlicht,
en die schoon is en stralend, en met haar grote pracht
een afbeelding is van U, Allerhoogste.

Na het horen van de melodie van moeder-aarde begreep ik waarom Franciscus ook spreekt over zuster-zon, zuster-maan, broeder-wind, zuster-water en broeder-vuur. Ik ben als mens niet zomaar een onderdeel van deze creatie. De zon, de maan, de berg, de wind, de hagel, de beek, het vuur en ik; wij zijn van hetzelfde. Wij hebben dezelfde oorsprong en zijn gemaakt van hetzelfde. Met dit verschil dat ik er over honderd jaar niet meer ben, maar de berg daar nog steeds staat en de beek nog steeds stroomt. Ik kom voort uit moeder-aarde en zal weer naar haar terugkeren. Voor nu mag ik slapen in haar open handen, onder de bomen die daar groeien. Het is mijn broeder-berg die tegen mij vecht en mijn angsten blootlegt en mijn zuster-beek die mij water en rust geeft. Voor nu ben ik één met moeder-aarde.

Die dag noteerde ik in mijn dagboek onder andere: wassen in zuster-beek die voor mij zingt, houden van moeder-aarde, kijken & zitten, geen ’tijd’ hebben en ‘zijn’.

Maar mijn boek was nog niet uit en mijn dagboek nog lang niet vol. Sudarshana vindt haar koning uiteindelijk in de donkerste kamer van het kasteel, van haar kasteel. In hun gesprek vraagt ze hem wat hij ziet als hij naar haar kijkt. De koning antwoord:

Ik zie dat het donker van de eindeloze hemel, dat tot leven en zijn is gebracht door de wervelende kracht van mijn liefde, het licht van duizenden sterren naar zich toe heeft getrokken en is geïncarneerd in een vorm van vlees en bloed. En in die vorm bevindt zich een eeuwigheid aan gedachten en streven, on-gesproken verlangens van eindeloze hemelen, de ontelbare geschenken van oneindig veel seizoenen!

Niet alleen ben ik als mens van hetzelfde als moeder-aarde en ben ik slechts één met moeder aarde. Maar diezelfde kracht en donkerte waar de berg mij mee confronteerde, diezelfde liefde van de beek, diezelfde warmte van de zon en de kilte van de nacht zijn in mij en in jou geschapen als summum van deze creatie. Achter jouw ogen, schijnt het licht van een myriade van sterren, straalt de warmte van de zon, ligt de kracht van de berg, de liefde van de beek, de wijsheid van de maan, de eindeloze potentie van de natuur en al de mogelijkheden van de seizoenen, met ontelbaar veel gedachten, verlangens en dromen. Die oneindige schepping is samengebundeld in jou.

De koning sloot zijn antwoord aan Sudarshana af met de woorden: 
Jij bent niet langer het alledaagse individu 
dat je denkt te zijn. 
Jij bent werkelijk mijn tweede zelf.

Tagore in 'De koning van de donkere kamer'