Een lied uit leegte

Er was een harde klik toen het deksel werd opgetild. Er scheen een zacht licht in mijn ogen en een warme tinteling stroomde door mijn wezen en mijn zijn. Het fluwelen, okergele doek, dat over me heen lag, werd voorzichtig weggeslagen en een fel, wit licht verblindde me totaal. Maar er tussenin, als door een gordijn van kralen, werd ik haar gewaar.

Alsof ze de draperieën van licht opzij schoof reikte ze met haar handen naar mij. Haar zachte vingers streelden mijn snaren. En heel voorzichtig tilde ze me met twee handen uit het kleine koffertje, blies het stof van me af en zette me op haar schouder en onder haar kin. Ze haalde diep adem en het leek even, alsof ze mij daarmee al mijn adem ontnam.

Dit ene moment, deze ene ademhaling, die eeuwig leek te duren, vervulde me volledig. Ik wist dat ik geborgen was. Veilig. Dit was waar ik hoorde te zijn.

Gespannen wachtte ik op wat zou volgen.

Haar vingers plukten eerst zachtjes aan mijn snaren en de klanken stroomden onsamenhangend naar buiten. Ze draaide langzaam en voorzichtig aan de stemknoppen en ik voelde hoe alles kraakte en pijn deed van de spanning.

Ik hoopte dat ze nog even zou wachtten. De rust en de stilte, het eenvoudige bij haar zijn, voelde als een hemel. Maar ze zette vastberaden en met kundige hand de boog op mijn snaren en haar vingers op mijn hals. De eerste klanken stroomden langzaam en rustig uit mijn zijn.

Maar al snel volgden de hoogste tonen en werd ik de pijn gewaar. De klanken voelden als een scherp zwaard dat door mijn hart ging. Alsof mijn ziel uit me werd gescheurd en in flarden werd rondgestrooid. Het deed verschrikkelijk en onnoemelijk veel pijn. Elke noot, iedere trilling en elke toon, sneed mijn ziel uit mijn lichaam. Telkens opnieuw en opnieuw.

Langzaam keek ik op van mijn pijn om troost te zoeken bij haar. Ze had haar ogen gesloten en met een gespannen gezicht streek ze nu ruw, hard en vol passie over mijn snaren. Alsof ze de pijn uit me trok, om juist die te kunnen voelen. Nee, het was meer nog, alsof het haar pijn was die ze door mij heen speelde.

Toen ik nog in het donker, in het koffertje lag, had ik vaak naar binnen gekeken en gezocht naar mijn zelf. Tastend in het aardedonker staarde ik dan aandachtig door de gaten in mijn lichaam. Er was niets. Op wat oud zaagsel na, was het er leeg en hol.

Nu ik door mijn pijn heen, haar gezicht zag, dat langzaam door ademde, dat krachtig was en warm en vol van liefde, terwijl ze heel haar zijn over mijn snaren uitstrooide, voelde ik mijn ziel ontspringen.

Ik gaf mij over en luisterde nu alleen nog maar, hoe in de leegte tonen, trillingen, echo’s ontstonden. Langzaam begon ik melodieën te ontwaren, die samenvloeiden, als regendruppels in een stromende beek.

In de leegte was niets, maar ik wist dat mijn zijn, mijn ziel, lag in het zachte zingen dat nu uit mijn binnenste vloeide. Ik was niets anders meer dan de klank die zij uit mij haalde.

Ik huilde. Om de pijn, maar meer nog om de schoonheid van het zingen dat ik hoorde.

Toen de tonen langzaam wegstierven, keek ik haar aan en zag dat haar betraande ogen mij liefdevol omarmden. Zachtjes tilde ze me van haar schouder en legde me terug in het koffertje. Ze glimlachte naar me, streelde nog één keer mijn snaren en sloeg toen de fluwelen doek weer over me heen. Met een klik was het weer aardedonker.

Mijn hart bonsde toen ik mijn ogen sloot en diep naar binnen keek. In de leegte echode nu de mooiste melodieën en ik hoorde dat zij het was die zachtjes en onophoudelijk door mij heen bleef zingen.

Er stroomde een warme gloed van zacht licht door mijn aderen. Ik wist het nu. Hier was ik voor gemaakt.