Ik zie jou (net geen Bijbelverhaal)

Gisteren. Ik moet iets vertellen over gisteren. Er gebeurde iets raars, of moois, of … ik weet het niet zo goed.

Ik ben Mo trouwens. Mosa eigenlijk, maar iedereen noemt me Mo. En ik ben elf. Mijn vader is de timmerman hier in Jericho. En hij is de beste van de stad. Als ik groot ben wil ik ook timmerman worden. De beste! Maar dat is niet zo makkelijk. Eerlijk gezegd vind ik het heel erg moeilijk. Ik moet nog heel veel leren en daar ben ik niet zo goed in. Mijn vader vertelt veel over wat hij doet en ik moet altijd meekijken. Hij legt dan dingen uit en laat me soms tekeningen namaken. En heel soms mag ik zijn hamer vasthouden om zelf iets te doen. Het is een zware hamer met een metalen kop en een handvat van hout met een touw van leer er om heen gebonden, zodat je hem goed kunt vasthouden en hij niet zomaar uit je handen glipt. Mijn vader heeft hem zelf gemaakt toen hij jong was. In de metalen kop staat de naam van onze familie gekerfd, Baruch, met mooie sierlijke letters. En mijn vader heeft me altijd verteld dat die hamer later van mij zal zijn, als ik goed mijn best doe.

Ik doe goed mijn best. Maar soms is mijn hoofd te vol om te luisteren naar wat hij uitlegt. Dan luister ik wel, maar hoor ik niets. Dan kijk ik naar wat hij laat zien, maar vergeet ik het gelijk weer. Ik wil dan het liefst even een rondje lopen of buiten spelen met de jongens uit de straat. In mijn hoofd kan ik echt de mooiste kasten maken, of een boomhut of misschien zelfs een heel huis. Maar in het echt kan ik er niets van, ik kan niet eens goed opletten.

Een paar dagen geleden mocht ik even de hamer van mijn vader proberen. ‘Dan kun je wennen aan het gewicht,’ zei hij. ‘Probeer deze spijker er maar in te slaan.’ Ik sloeg de spijker echt heel voorzichtig in de kast die hij aan het bouwen is. Het ging goed, het lukte me. Toen de spijker er bijna in zat was ik blij en enthousiast. Ik kon de hamer goed vasthouden en ik zag dat ik het kon. Misschien was ik te enthousiast en ik werd wel iets te druk. Ik draaide me om naar mijn vader, die aan zijn werktafel bezig was en riep: ‘Het lukt. Papa, kijk dan!’ Ik weet niet meer hoe, maar toen vloog de hamer uit mijn hand en kwam heel hard tegen de kast aan. Ik draaide me om en zag direct een grote deuk in de deur en zelfs een scheur. Ik stond stokstijf, alleen maar naar de deuk te kijken. Mijn vader keek woedend naar me. Hij was heel boos en schreeuwde: ‘Mosa Baruch! Wat doe je? Waarom let je niet op wat je doet? Je let nooit op!’ Ik schrok en begon te huilen. ‘Papa, het ging goed. Ik had hem er bijna in,’ snotterde ik. Ik rende weg en schreeuwde: ‘Ik kan dit niet! Ik leer dit nooit!’ Ik hoorde mijn vader ook schreeuwen: ‘Ik kan het beter alleen doen. Jij bakt er niets van!’

Even later kwam hij naar me toe en begon uitgebreid tegen me te praten over dat ik op moet letten en beter mijn best moet doen. Ik moet rustiger doen en beter nadenken. Anders word ik nooit een goede timmerman. Maar ik doe mijn best. Ik doe mijn best om op te letten, maar het lukt nooit!

En toen was ik gistermiddag buiten op straat met Imram, mijn beste vriend. We zaten op het muurtje voor het grote huis van Zacheüs, die oude rijke stinkerd, en gooiden steentjes tegen de deur. Iedereen zegt dat hij een dief is. Mijn vader betaalt hem geld, voor de belasting, en scheld dan altijd op hem.

Terwijl we stenen verzamelden en naar de deur gooiden, vertelde Imram over de profeet die in de stad is. Hij was benieuwd en wilde hem zelf ook wel zien. ‘Ik niet,’ zei ik, ‘ik heb al genoeg profeten gezien. Alsof die alles weten over God en mogen zeggen wat we moeten doen of hoe we moeten leven. Ze praten alleen maar over dingen die ik niet begrijp, of over God die ik niet zie, of over later als je dood gaat. Ik hoef geen profeet te zien. Ik wil gewoon mezelf kunnen zijn en verder niets.’ En ik voegde er boos aan toe: ‘Laat me gewoon met rust!’

Op het tikken van de stenen tegen de deur na, was het stil in de straat en er was niemand buiten. Opeens liepen er een paar vrouwen de hoek van de straat om. Verder op hoorden we geschreeuw en gezang. Het leek wel alsof er een optocht aan kwam. De vrouwen begonnen te roepen: ‘Hij komt! Hij komt! Jezus komt er aan!’ ‘O nee hé,’ dacht ik, ‘de profeet.’ De deuren van de huizen in de straat gingen langzaam open en iedereen kwam naar buiten om te kijken. Zelfs Zacheüs kwam naar buiten. Voor we het wisten stond heel de straat vol met mensen. Imram ging op het muurtje staan om te zien wat er gebeurde en Zacheüs klom zelfs in de boom die voor zijn huis stond om over de mensen heen te kunnen kijken. Ik vond het allemaal maar raar. Onzin! Profeten zien we hier zo vaak. Wat is daar nou aan?

Ik hoorde Imram roepen: ‘Ik zie hem! Daar loopt hij.’ Ik bleef stug zitten. Wat een onzin! ‘Hé Mo, ik zie je vader!’ riep Imram, ‘Kijk daar! Vlak bij Jezus.’ En hij wees over de mensen heen. Het duurde niet zo lang of Jezus was vlak bij het muurtje waar wij op zaten. Toen hij vlak bij ons liep, keek hij omhoog en zag hij Zacheüs in de boom zitten. De mensen lachten Zacheüs uit en riepen dingen naar hem. Maar Jezus glimlachte alleen maar vriendelijk naar hem. Hij bleef stilstaan onder de boom en begon tegen de mensen te praten. Iets over hoeveel God van ons houdt of zo. Ik luisterde niet, maar keek naar de mensen. Toen draaide Jezus zich plotseling om naar mij. Hij keek me aan en lachte alleen maar, met een heel vriendelijk gezicht. Ik werd er zenuwachtig van. De mensen gingen voor hem aan de kant en heel rustig liep hij naar het muurtje en ging naast me zitten. Al de mensen keken naar hem en ook naar mij. Ik kon wel door de grond zakken en wilde wegrennen en me verstoppen. Ik zag mijn vader tussen de mensen staan en ik dacht dat ik hem heel boos zag kijken. Jezus legde zijn hand op mijn rug en keek me aan. Toen zie hij heel zacht, bijna alsof hij fluisterde: ‘Mosa, ik zie jou Mosa.’ Even was het alsof ik geen adem kon halen en alles heel stil werd. Wat moet die man van me? Hoe weet hij nou weer hoe ik heet en wat bedoelt hij met ‘ik zie jou’? Iedereen ziet mij, ik ook als ik in de spiegel kijk. ‘Laat me gewoon met rust!’ wilde ik bijna schreeuwen. Maar, terwijl hij me nog steeds heel vriendelijk aankeek, zei hij er hardop achteraan: ‘Ik zie Mosa, de allerbeste timmerman die ik ken. Mosa, die wat hij met zijn hoofd bedenkt, met zijn handen kan maken.’

Toen draaide hij zich om, keek naar mijn vader en zei: ‘Wat zie jij? Geloof jij in hem? Zie jij Mosa?’ Mijn vader zei niets en keek alleen maar heel strak naar mij, alsof hij door me heen keek. Hij keek nu niet meer boos, maar meer een beetje verdrietig en ook alsof hij heel trots was. Ik zag dat hij haast moest huilen. Hij bleef maar naar me kijken en het was alsof we even alleen met z’n tweeën waren.

Heel zachtjes liep hij naar me toe, pakte mijn hoofd vast en drukte me tegen zich aan. Ik hoorde hem fluisteren: ‘Ik zie jou, Mosa.’ Hij tilde me op en drukte me nog harder tegen zich aan. ‘En ik ben heel trots op jou,’ fluisterde hij in mijn oor. Nu moest ik zelf ook huilen. Toen zette hij me weer neer, pakte mijn hand stevig vast en zei: ‘Kom we gaan naar huis. Dan maken we samen een nieuwe deur voor de kast. En dan zal ik je helpen om met de hamer te werken.’ Het voelde alsof zijn ruwe en sterke hand mijn hand niet alleen vasthield maar me meedroeg. Hand in hand wurmden we ons tussen de mensen door en liepen naar huis.

Toen ik nog even omkeek zag ik dat Jezus aan het praten was met Zacheüs die nog steeds in de boom zat. Rare vent die Zacheüs, maar Jezus was toch wel een bijzondere profeet. Vanochtend kwam Imram langs om te vertellen dat er allemaal vreemde dingen waren gebeurt en dat Jezus zelfs bij Zacheüs had gegeten. Ik zei dat het me niet zo veel kon schelen. ‘Papa en ik hebben de kast haast klaar.’ En ik liet hem zien welke spijkers ik er in had geslagen, met de hamer van papa, de beste timmerman van Jericho.

Door: Nataniël